Beschermengel

[I’m too lazy to translate this. Try

for a computer translation.]

Helaas geloof ik niet in engelen, maar ik heb wel enorm veel geluk gehad.

We hadden een paar dagen gewandeld en gekampeerd in de Adirondacks, een heel erg groot nationaal park in het noorden van de staat New York. Onze terugkeer in de bewoonde, lawaaÔge wereld was iets later dan gepland en we moesten nog een heel erg lang eind rijden, terug naar Montréal. Over kleine, bochtige wegen, met veel tegenliggers. Maar A. keek op de kaart en vond een shortcut, letterlijk dwars door de middle-of-nowhere. Okay, die namen we dus, want dat scheelde een uur of zo. De weg werd steeds verlatener en na een kruising met een oude spoorlijn stond er plotseling een groot bord: “Pavement ends”. Dus die weg door de middle-of-nowhere was gewoon een zandweg. Een tamelijk goede en brede zandweg, maar toch. Ik had zelf op de kaart moeten kijken, want het was inderdaad een uiterst dun lijntje. Maar inmiddels hadden we al vijfentwintig kilometer in deze route “geÔnvesteerd”, en we hebben een vierwielaangedreven auto en het was maar 15 km zandweg en daarna beloofde de kaart ons weer een asfaltweg.

De kortste weg tussen twee punten is niet altijd de snelste. Zelfs Google maps stuurt je via de zuidelijke omweg.

Helaas hadden we geen Internet in de auto (zelfs mobiele telefoons doen het niet in die buurt kwamen we later achter) dus vervolgden we onverdroten onze weg. Een bochtige weg, maar wel goed onderhouden, met een harde onderlaag en wat los zand en grint daarbovenop. Na een 15-tal kilometer, in welke we slechts een tegenligger hadden en ook maar een zijweggetje, stond er zelfs een waarschuwingsbord dat waarschuwde voor een scherpe bocht. Na die bocht ging de weg tamelijk steil naar beneden en vervolgens plotseling naar links. En daar begon onze trouwe Subaru met ABS en vierwiel aandrijving te slippen. We reden niet zo heel erg hard, zo’n 50 km, maar ik kreeg de auto niet meer in het gareel. En na zo’n dertig meter, inmiddels met nog maar weinig vaart gingen we net met de voorwielen in de lage berm, en de zwaartekracht trok ons verder het bos in. De auto kwam vrijwel meteen tot stilstand, ongeveer een meter naast een hele dikke boom. De airbags waren niet afgegaan, de motor draaide nog en we keken elkaar aan en zeiden: “Mmm, dit is geen goede plek om een ongeluk te hebben.” en meteen daarna “En de camera batterij is op, dus we kunnen niet eens een foto maken.” Het is grappig hoe ironisch men kan zijn in zulke ogenblikken.

Ik zette de motor af, we openden de portieren en stapten uit om de schade te inspecteren. die viel reuze mee, we hadden niks geraakt en stonden keurig haaks naast de weg geparkeerd, met de achterbumper nog net op de weg. Maar met de voorkant van de auto wel 1 meter lager dan de weg en zonder hulp van een sterke auto of takelwagen zouden we hier nooit van z’n leven meer weg komen. Wat te doen? Vijftien kilometer teruglopen naar het laatste dorp, Big Moose, of juist verder, het onbekende tegemoet? Terwijl A. haar wandelschoenen aandeed hoorden we een auto aankomen. Een zware pickup zelfs. Er bestond een god. Helaas hadden de twee heren geen kabel aan boord en konden ze ons niet helpen. Maar er stopte nog een auto, die ons een lift aanbood naar Big Moose. Ik moest echter nog wat pakken, -trui, water, kaart- en toen ik weer uit de auto kroop was ie al weer weggereden. Nu ja, er bleek toch wel iets meer verkeer te zijn dan wij oorspronkelijk dachten dus we besloten niet te gaan lopen, maar af te wachten op de volgende voorbijganger. Bij onze auto hadden we in ieder geval een goed excuus om te liften, mede omdat Amerikanen niet zo gauw lifters meenemen tegenwoordig, en zeker niet in de middle-of-nowhere. Die auto kwam, een bejaard echtpaar in een grote SUV, en ze wilden ons best meenemen naar Big Moose.

Daar kwamen we een twintigtal minuten later aan, en bij de eerste (en enige) public phone van het gehucht, voor het lokale jagers restaurant belden we de AAA, de amerikaanse wegenwacht. Gelukkig waren we lid van de Canadese evenknie, en we werden snel doorgeschakeld naar de lokale servicepunt. Die zaten echter wel een eind weg dus de takelwagen kwam pas een uur later. Wij gebruikten de tijd om een lekkere vis te verorberen. Toen de takelwagen kwam en we samen weer naar de plek des onheils waren gereden, had hij echter niet veel moeite om onze auto uit de berm te trekken. Het leek alsof de Subaru geen schade had geleden. Ik maakte een kort testritje, keerde een mijl verder weer om en, na een fooi, stuurde we hem weg. En toen? Toen gingen we verder, nu wel iets voorzichtiger rijdend.

Maar in weerwil van de informatie op de kaart hield de zandweg maar niet op. En voor ons gevoel ging ie ook nog eens veels te zuidelijk. Maar eindelijk, na zo’n vijfendertig kilometer zandpad, veranderde de weg in asfalt, maar verder bleef het vrijwel even desolaat. Geen verkeer en ook geen huizen. Enfin, zo’n twee-en-half uur na onze herstart kwamen we eindelijk in de bewoonde wereld aan. En om kwart over vier in de morgen (na een hazeslaapje op een parkeerterrein) waren we eindelijk in Montréal, een avontuur rijker. Maar zonder foto’s.